Het komt allemaal massaal op je afstormen in Rome. Vijf, zes rijen dik, auto’s, bussen, motors, scooters (veel), elektrische fietsen/steppen, gewone fietsen.
Als er een stoplicht is, dient de voetganger te wachten. Doet hij dat niet dan laat iedere geautomobiliseerde blijken bereid te zijn eigenhandig het doodvonnis te voltrekken. Toch is het verlangen het stoplicht te negeren groot. In de belevingswereld van de voetganger staat het stoplicht wel drie minuten op rood, en als er een blok moet worden genomen duurt het volgende stoplicht weer drie minuten. En ook bij een groen licht blijft het geraden het aanrijdende verkeer in de gaten te houden.
Als er een zebrapad zonder stoplicht is, heeft de voetganger in principe voorrang. Hij dient dit met zijn voeten af te dwingen door zich voor de aanstormend auto’s te storten. 95% houdt in en verleent het privilege waarop de voetganger recht heeft: doorlopen. In één op de 20 gevallen stormt de automobilist door.
Bas Mesters wijst er in Romeinse Streken op dat "de weggebruikers ... samen een puzzel [oplossen], een sociale puzzel. Alles draait daarbij om persoonlijk contact, oogcontact, kortstondige relaties. Auotrijden is en spel van geven en nemen, van slim zijn en respect afdwingen. De belangrijkste richtlijn is: gehoorzaam de wet niet, maar overleg met je medegebruiker.
Het voetgangersdilemma: terugdeinzen of je gelijk halen.