Diario vrijdag 20 mei Ik trek mijn wandelschoenen aan
lach opgewekt en blij
ik weet niet waar ik heen zal gaan
De wereld is van mij
Falderie – faldera – falderie – falderha-ha-ha-ha
Vanochtend trok ik mijn wandelschoenen aan en ging er weer op uit. Ik wist best waar ik heen zou gaan, ik moest een kluitje tot nu toe gemiste kerken op de Celio scoren en vond dat ik die het beste te voet kon benaderen. Geen zin meer om een half uur op lijn 81 te wachten als ik er in een half uur ook heen wandel. Hetgeen ik deed. Ik moest even zoeken om de S Stefano in Rotondo te vinden, hij ligt achter hoge muren en een onooglijk poortje, maar dan vind je ook wat. Een grote, ronde kerk, oorspronkelijk daterend uit de 5e eeuw, gesticht in de tijd van paus Simplicius, een sympathiek aandoende naam.
Oorspronkelijk bestond de kerk uit drie concentrische ringen, de twee binnenste zijn nog over. Ze hebben een diameter van 40 meter en de binnenste ring telt 22 antieke granieten pilaren. Opmerkelijk in de kerk is de kapel van S Primus en S Felicianus, wier relieken door Theodorus I in de 7e eeuw naar de kerk zijn overgebracht. De kapel heeft een fraai mozaïek in de apsis.
De hele ronde muur van de kerk is op last van paus Gregorius XIII, paus van 1572-1585, dus van de contrareformatie, bedekt met fresco’s die een staalkaart van het martelen door de eeuwen heen opleveren. Gruwelijk genoeg om de afkeer/afkeuring van Stendhal op te roepen.
Toen ik de heuvel Celio (de meest zuid-oostelijke van de zeven heuvelen waarop Rome gebouwd is) weer afgedaald was, kon ik langs het Circus Maximus richting Tiber wandelen. Een aantal oude kennissen opzoeken: cappuccino in bekend tentje langs Circus Maximus, espresso doppio met brioche bij Gran Caffé Roma, even binnengewipt bij de Morandi tentoonstelling, en voor de derde maal geluncht bij trattoria degli Amici.
Toen zat ik min of meer op het Capitool en vond ik dat ik wel een bus naar huis had verdiend. Maar óf heel Rome wilde op vrijdagmiddag drie uur een bus nemen óf slechts de helft van de bussen was ingezet, hoe het ook zij, de twee bussen die in een kwartier passeerden die mijn kant uitgingen, puilden dermate uit dat het fysiek nauwelijks mogelijks was erbij te kunnen. Er hadden duwende conducteurs, zoals we die indertijd kenden van het OV in Tokio, aan te pas moeten komen. Dus ik hield me bij mijn wandelschoenen en ontdekte misschien wel de kortste route van de Piazza Venezia naar de Via Casilina. Bij thuiskomst had ik er 10,5 km op zitten