Kruisende sporen
Als je van hieruit de trein naar Utrecht, en verder naar Rotterdam of Den Haag nam, vertrok aan de overkant van het perron op hetzelfde moment de trein naar Amsterdam. Hij had het vroeger vaak meegemaakt. De fluit voor vertrek had aan de ene kant nog niet geklonken of je hoorde de echo van de andere kant. Beide lange, gelede rupsen in blauw en geel kwamen tegelijk in beweging en kropen aan het eind van het perron nog iets inniger naar elkaar. Opkijkend uit je lectuur wierp je een te intieme blik in de coupé naast je, waar je een oude dame betrapte op het afwikkelen van het papiertje rond een zuurtje. Even versnelde de naast rijdende trein en vier teenagers, ieder in gesprek met een mobiel aan het hoofd, een zakenman in zwart gestreept kostuum die in zijn neus peuterde en een puisterige jongen met een laptop op schoot rolden voorbij. Dan gaf jouw trein weer gas en kwam je via de neuspeuteraar die inmiddels een zakdoek had gepakt en de telefonerende meiden – twee waren overgegaan op WhatsApp – weer bij de oude snoepster langszij. Zo rolde je nog even parallel voort, waarna Amsterdam afsloeg en de wegen voor altijd scheidden.
Maar dat was voor straks. Hij was net gearriveerd. Met de Amsterdammer. Sinds zijn aankomst op Schiphol vorige week was hij de hoofdstad nog niet uit geweest. Min of meer verdoofd had hij iedere dag een uur of twee te voet binnen de grachtengordel rondgedwaald langs de oude plaatsen uit zijn studententijd. Het grootste deel van de dag had hij bij Susan thuisgezeten, overdag helpend met kaarten schrijven, samen met haar delibererend over passende teksten, ’s avonds oude herinneringen ophalend waarbij ze iets te veel dronken. Hij had zich verbaasd over zijn kleine zus die hij, door zijn lange verblijf in het buitenland, met intervallen van een paar jaar, schoksgewijs had zien opgroeien van de twijfelende bakvis uit zijn studententijd tot de gedecideerde topzakenvrouw die ze twintig jaar later geworden was. Het was Susan die de knopen doorhakte: begraven, niet cremeren. Muziek van John Coltrane en Johann Sebastian Bach. Geen violen. Ruimte voor de familie – dat waren dus de twee broers van vader die nog in leven waren – voor de collega’s van het ministerie en voor hen beiden. Gedichten van Leo Vroman en Toon Tellegen, dat was zijn inbreng geweest.
De dag na de begrafenis, Susan was weer naar de zaak, had hij de tijd doodgeslagen achter haar laptop. Al surfend was hij op Schoolbank.nl terecht gekomen. Uit balorigheid had hij haar naam ingetikt: Astrid Delhaize. En het was raak. Na het gymnasium dat ze cum laude had afgerond, (flarden van het feest in de achtertuin van de villa, haar ouderlijk huis, kwamen bij hem boven: Astrid het stralende middelpunt van een kring van aanbidders; hijzelf, te midden van het bewonderend voetvolk, al blij-gelukkig met één gewisselde gedachte; Roderick van Asch van Zuidewijn die niet van haar zijde week en die tegen het ochtendgloren de inner circle, waar hij uiteraard niet toe behoorde, in zijn Volkswagen Kever Cabriolet naar het strand bij de Bloemendaal reed) had ze, aldus haar pagina op de website, een internationale tolkenopleiding in Geneve afgerond. Was het de lichtheid in zijn hoofd geweest, gevolg van de turbulente gebeurtenissen van de afgelopen dagen? Of had de dood van zijn vader oude sentimenten opgeroepen? Hoe het ook zij, hij had haar een uitgebreide mail gestuurd. Dat hij lang in het buitenland had gezeten en thans in Amsterdam was vanwege het overlijden van zijn vader. Dat die omstandigheid hem terug naar het verleden had gevoerd. Dat hij toevallig haar naam was tegengekomen. Zouden ze een afspraak kunnen maken?
Die avond nog had hij een antwoord. Dat ze in Den Haag woonde. Dat ze sinds een aantal jaren weduwe was. Dat het haar heel leuk leek om hem nog eens te ontmoeten. Ze maakten een afspraak in de stationsrestauratie van het station in Amersfoort.
En nu zat hij hier tussen perron 4 en perron 5 in de restauratie met een borrel te wachten. Jonge jenever hoorde samen met chocoladehagelslag en Hollandse Nieuwe tot de kleine geneugten waarop hij zich die paar weken per drie jaar dat hij in Nederland was, altijd graag trakteerde. Hij probeerde zich een voorstelling te maken van Astrid, zoals ze nu zou zijn. De eerste maanden na zijn eindexamen was ze voortdurend in zijn gedachten geweest, met alle pijnlijke momenten die hij de vier jaar daarvoor had meegemaakt. Astrid in nieuwe bikini met haar vriendinnen op het grasveld van het zwembad, alle jongens om hen heen uitdagend, hij op twintig meter afstand met soortgenoten die niet voor toenadering in aanmerking kwamen. Carla’s vijftiende verjaardag, waar hij zich min of meer een plaats in de pikorde had veroverd als diskjockey, omdat hij alle lp’s van Bob Marley had. Hij danste met haar op Fire van de Pointer Sisters, en mocht haar toen vijf minuten in zijn armen houden. Wat tot niets leidde. Astrid die hem thuis opzocht om de ins en outs van de Perzische oorlogen te vernemen. Astrid, die altijd met meer dan een acht gemiddeld overging, die hem als expert in geschiedenis raadpleegde! Maar daar bleef het dan ook bij.
Ach, Astrid.
Het was gesleten. Na twee jaar studentenleven voelde het alsof zijn leven pas in Amsterdam begonnen was. Nieuwe vriendschappen, liefdesavonturen en relaties verdrongen zijn wat armoedige middelbare schoolleven van daarvoor. En Astrid was vaak maandenlang uit zijn gedachten. Maar soms kwam haar beeld terug. Zag hij een meisje lopen over de Prinsengracht op de eerste zonnige dag van de lente, minirokje, lange haren waaiend in de wind, tasje losjes zwaaiend aan haar pols en daar was ze weer. Haar heldere lach, haar gevoel voor humor, haar perfecte figuur. Ze bleef achttien terwijl hij ouder werd. Deze oplevingen van, ja wat was het, verliefdheid? werden ook steeds zeldzamer en bleven ten slotte helemaal uit. Dat wil zeggen….
Een jaar of drie geleden maakte hij in zijn eentje een tocht door de Appalachen. Het was een paar maanden na zijn scheiding, zijn baas had hem feitelijk weggestuurd. ‘Ga jij er maar eens drie weken tussenuit en laat al dat oude stof maar eens uit je hoofd waaien’. Vanuit zijn toenmalige standplaats Washington was hij de Blue Ridge Mountains ingetrokken in een oude pick-up, met een slaapzak, een zakmes, wat schoon ondergoed en twee flanellen hemden als bagage, John Steinbecks’ “Travel with Charlie” als lectuur en the Band en John Foggerty schallend uit zijn I-pod. Het zal John Foggerty geweest zijn die het raam open zette naar de schoolfeesten in het algemeen en het eindexamenfeest in het bijzonder. De vierde nacht, hij had een hele dag slagvelden uit de Amerikaanse Burgeroorlog bezocht, lag hij te malen in de kamer van het motel waar hij beland was. Hoe zou zijn leven gelopen zijn als niet Roderick van Asch maar hij die Kever bestuurd had? Hoe zou ze op hem gereageerd hebben als hij op 18-jarige leeftijd de gevatheid tentoongespreid had die hem op 28-jarige leeftijd tot het gewaardeerde middelpunt van het sociale leven tussen de expats in Bamako gemaakt had? Wat zou hij er niet voor over hebben om haar plotseling te ontmoeten als lid van de Nederlandse delegatie bij de komende onderhandelingen in New York over het UNESCO-budget. Hadden mensen in hun leven geen recht op een herkansing? Hij betrapte zich de dagen daarna erop, dat hij in een constante monoloog met Astrid verwikkeld was. Hij begon zelfs aan een uitgebreide brief, bij terugkomst in Washington te versturen, wanneer hij ten minste achter haar huidige woon- of verblijfplaats kon komen. Die brief was de zevende dag van zijn tocht al tot dertien kantjes dichtbeschreven A4 uitgedijd, hij had zijn hele Werdegang op papier gezet, inclusief ontwikkelde hobby’s en belangstellingen – het leek wel een sollicitatiebrief – toen hij zich rekenschap gaf van het feit dat hij helemaal, maar dan ook helemaal niets van haar lotgevallen sinds de zeventiger jaren wist. Of ze getrouwd was, kinderen had, of ze überhaupt nog in leven was. Dit inzicht bracht hem weer bij de wereld en de brief vond een roemloos einde in een prullenbak in Chattanooga. Daarna was Astrid weer uit zijn hoofd verdwenen, tot ze drie dagen geleden op Schoolbank.nl opdoemde.
Met de vrouw die de restauratie binnenkwam was niets mis. Regelmatige gelaatstrekken, goed figuur, ze liep beslist tegen de vijftig, maar het was een mooie vijftiger. Puur natuur. Ze was vlot gekleed, jeans, een bodywarmer, dat dan weer wel. Gelaarsd. Ze stapte rechtstreeks op zijn tafel af, met uitgestoken hand.
‘Dag Abel.’
‘Dag Astrid. Fijn dat je op mijn uitnodiging in wilde gaan’. Het kwam neutraal zijn mond uit, maar Abel had zo’n brok in zijn keel dat het een wonder was dat de woorden er sowieso uitkwamen. Hij was overeind gekomen en boog zich voorover naar haar wang. Zijn actie werd gepareerd door haar uitgestoken hand die hij aannam, intussen de stoel tegenover hem een eindje naar achteren schuivend. Hij nam haar bodywarmer aan. Astrid lachte vrolijk en liet hem haar aan tafel helpen.
'Het spijt me dat je man is overleden’
‘Roderick. Ach ja. Ziekte van Huntington. Goddank hebben artsen prima pensioenregelingen. Hij heeft me goed verzorgd achtergelaten.’ Ze lachte hetzelfde verontschuldigende lachje dat ze vroeger had, wanneer ze weer een negen voor haar vertaling Vergilius had. Het stond haar nog steeds goed. Op zijn vraag naar eventuele kinderen vertelde ze dat ze al snel na hun huwelijk wisten dat Roderick drager van het Huntington-gen was en dat kinderen wat hen betreft geen optie waren. Ze vroeg naar zijn kinderen.
Ze boog zich licht naar voren en Abel keek weer in dezelfde bruine hertenogen waar hij tweeëndertig jaar geleden wel gedichten op gemaakt had. Eigenlijk was ze nog precies zo, als vroeger. Oprecht geïnteresseerd, maar tegelijk zo vreselijk onbereikbaar. ‘Daar heb ik momenteel geen flauw idee van. Ik ben ruim drie jaar geleden gescheiden. Bibi en Lars waren toen twaalf en veertien, en ze komen jaarlijks met kerstmis bij me logeren. In Washington. Ze wonen bij hun moeder in Nigeria.’
‘Je ex vrouw is, … eh zwart?’
‘Nee, hoogblond en heel Zweeds’ Abel moest onwillekeurig grinniken om de hoorbare gêne waarmee de vraag gesteld werd. Hij vertelde dat Britta en hij elkaar leerden kennen tijden zijn eerste baan als ontwikkelingswerker in Mali. Zijn werk bracht hen daarna na Senegal en Kameroen, waarna hij een baan bij de FAO in Rome kreeg. Daar werden de kinderen geboren. De laatste acht jaar was hij bij de Unesco in Washington geplaatst geweest. Het klonk heel avontuurlijk als je het zo opsomde. Eigenlijk kwam het toch neer op een nieuwe baan iedere twee jaar waarbij je je weer moest inwerken, met onderling uitwisselbare collega’s en vrijetijdsbesteding – tennis, golf, hangen in de plaatselijke club - .
‘Goh, interessant. Je hebt heel wat van de wereld gezien.’
‘Soms verwachtte ik jou nog wel eens in dat soort omgevingen tegen te komen. Jij bent naar Genève gegaan voor die internationale tolkenopleiding, toch? Trouwens, sorry, wat drink je?’. Abel keek om zich heen of hij ergens bedienend personeel zag rondlopen.
Astrid zei een rosé te willen en vertelde dat ze na afronding van de tolkenopleiding terug naar Den Haag was gegaan. Ze werkte bij het Vredespaleis terwijl Roderick zich specialiseerde en bij een anesthesisten maatschap in Gouda terecht kwam. Het buitenland zat er sindsdien niet meer in.
Hij had een blond meisje achter de bar ontdekt en wenkte haar. Hij bestelde een rosé en nog een jonge borrel.
‘Vond je dat niet saai?’ “En zonde van je opleiding en carrière”, dacht hij er achteraan.
Astrid staarde naar een onbestemd punt achter hem. Ze had kleine gouden knopjes in haar oor. Om haar nek een simpele hanger met een ovalen steen. Smaakvol, vond Abel. Ze leek een beetje naar haar woorden te zoeken. Ja, toen ze op haar 18e naar Geneve ging had ze ook wel fantasieën over een glamerous buitenlands leven gehad maar de eerste symptomen van Rodericks ziekte dienden zich al tijdens zijn studie aan en veel te kiezen hadden ze toen niet meer.
‘Maar jij bent een echte avonturier geworden. Zo zie je maar, stille wateren, diepe gronden”
‘Niet verwacht, dat avontuurlijke?’
‘Ach, wat verwacht je op die leeftijd? Jij zat altijd met je hoofd in de boeken. Ik geloof niet dat ik zoveel van je verwachtte toen’. Ze verschikte wat aan haar haren. Er viel een wat ongemakkelijke stilte. Gek. Al die jaren in Afrika en Amerika was hij een handige charmeur geweest, die op een achteloze manier menig uitheemse schoonheid zijn bed in had gepraat om na een avontuur van een nacht of hooguit een week weer op een vriendschappelijke manier afscheid te nemen. Er was wel sprake van kortstondige verliefdheid, maar die diende om het jachtinstinct te prikkelen en had nooit de verlammende uitwerking die Astrid in zijn jeugd op hem gehad had en waartoe ze blijkbaar nog steeds in staat was. Dit was geen spelletje, dit was bloedige ernst. Had ze niet in de gaten gehad dat hij zijn halve middelbare schooltijd in een soort blinde adoratie achter haar aan gelopen had, in gezelschap van de halve klas overigens?
‘Ja, een jongetje was je, maar wel een aardig jongetje. Maar je moet toegeven dat ik je nooit een rozentuin of wat dan ook beloofde’ Ze lachte weer dat verontschuldigende lachje. ‘Misschien had ik ook wel avontuurlijker moeten doen. Was ik ook een globetrotter geworden. Nu moet ik het met die ene cruise in de Caraïben stellen.’
‘Zo. Met Roderick het wijde sop gekozen?’ Hij vroeg zich af hoe haar huid tegen de zijne zou voelen.
‘Nee, joh. Dat kon hij op het eind helemaal niet meer en toen het nog gekund had kwam het er nooit van. We hadden dat huis in Toscane en daar heb je toch heel wat omkijken aan. Los van het feit dat ik wel helemaal idolaat van Italië ben. Het was mijn tweede taal in de opleiding en als kind al, daarvoor, gingen we altijd naar het Comomeer.’ Dat was waar, herinnerde Abel zich. Carla’s vader was fabrikant, scheepschroeven of zoiets, en zij gingen al naar Italië met vakantie. Abel’s ouders huurden altijd een vakantiehuisje in Bakkum.
Astrid weidde verder uit over haar toeristisch leven met Roderick dat zich eigenlijk tot hun huisje in Italië beperkt had. Roderick kwam op hem over als het vleesgeworden ANWB-lidmaatschap: bang om opgelicht te worden, bang voor onhygiënische omstandigheden, eigenlijk bang om langer dan twee weken van huis te zijn.
‘Maar hoe belandde je dan op die cruise?’ Uit zijn ooghoek zag hij op het perron een paar muzikanten weggestuurd worden door de spoorwegpolitie. Toen hij daarstraks aankwam, zaten ze er al met hun djembés. Ze verkochten ook sieraden, of wat daarvoor door moest gaan. Het speelde zich achter Carla’s rug af. Ze praatte door. Ze was met “de meiden van de boekenclub” op reis geweest. All-inclusive, vliegen naar Aruba, dan per cruiseschip naar Bonaire, Maagdeneilanden, Santo Domingo, Bahama’s, om te eindigen op de Bahama’s. Ze was “helemaal épris” van snorkelen geworden. En ze had gedanst op echt reggae of salsa, daar wilde ze van afwezen.
'Jij was vroeger altijd zo met muziek bezig, doe je dat nog steeds?’
‘Ach, zo’n beetje’ Hij ging haar niet met Johnny Seck and the Lost Boys lastig vallen. Met tranen in de ogen hadden de jongens afscheid van hun saxofonist genomen toen hij na twee jaar weer verkaste.
‘Zullen we hier in de stationsrestauratie eten?’ sloot hij zijn herinneringen aan zijn Afrikaanse band kort. Astrid moest eens weten dat hij tien jaar geleden op twaalf kilometer van Den Haag, in Delft, op een festival van wereldmuziek had gestaan. ‘Het is geen sterrenkeuken, maar ze hebben een aardige kaart.’
Astrid trok haar neusje heel licht op. Ach, verdomme, dat was een van die trekjes van haar die hem vroeger slapeloze nachten opleverde. Ze had een wat intiemer restaurant in gedachten, zei ze, Tollius, dat werd heel gunstig in “Lekker” besproken.
‘Lekker?’ zei Abel bevreemd
Astrid sloeg een docerende toon aan en wijdde hem in in de Nederlandse restaurant competitie, waarbij het blad “Lekker” bepaalde welke gelegenheden aan vogue waren. Leuke bijkomstigheid, aldus Carla, was de mogelijkheid om BN-ers te spotten
‘BN-ers?’
Met verholen verbazing hoorde Astrid zoveel sociale onwetendheid aan.
‘Televisiepresentatoren, voetballers, filmsterren, weet je wel. En die worden dan weer gefotografeerd door de sensatiebladen, zodat iedereen kan zien dat ze in een sterrenrestaurant eten’.
‘En daarom wil jij naar zo’n restaurant. Om in de bladen te komen?’ Met een sceptisch lachje: ‘of wil je ontdekt worden door een rondscharrelende regisseur?’ Astrid kleurde rood en hij had meteen spijt van zijn botte opmerking. ‘Sorry, flauw. We gaan lekker in Tollius eten, eh, ik bedoel, … kom, we gaan naar Tollius’. Hij wenkte de ober om af te rekenen en stond meteen op om Astrid in haar bodywarmer te helpen.
Toen ze het station uitliepen, zaten de verwijderde muzikanten buiten het mandaatgebied van de spoorwegpolitie te jammen. Een paar Nederlandse pubers met lange rastakrullen bespeelden een djembé en een Turks trommeltje. Een tweede djembé werd bespeeld door een muzikant die, afgaande op kleding en huidskleur, van West Afrikaanse afkomst was. Een tweede Afrikaan speelde gitaar. De twee laatsten gaven ritme en melodie aan, hun Nederlandse maatjes volgden. Ze waren wel goed, vond Abel. Hij bleef even staan luisteren. Astrid trok hem aan zijn mouw.
‘We moeten nu wel doorlopen, anders hebben ze dadelijk geen tafeltje meer’. Carla’s lichte parfum mengde prachtig met de heerlijke voorjaarsgeuren. Het was zijn droom van 35 jaar geleden. Een ongemakkelijke gedachte. Terwijl ze zo liepen babbelde Astrid honderduit. Over haar boekenclub die zo inspirerend was, over de theaterabonnementen die haar zoveel onvergetelijke avonden bezorgden en in het algemeen over haar toegewijde schaar aan vrienden en vriendinnen.
‘Nee, ze hebben me niet in de steek gelaten. Ze waren er toen Roderick steeds afhankelijker werd en ze zijn er altijd voor me gebleven. Ach, die jongens van de Rotary. Je hoeft maar een kik te geven en ze staan een schuttinkje in je tuin te bouwen, een oude heester neer te halen, whatever….’
Bij Tollius zaten behoorlijk wat mensen, maar naast de open haard kregen ze een tafel voor twee. Het was een open haard met namaakblokken die via een gaspit gloeiend gehouden werden. Het ritueel met bodywarmer en stoel herhaalde zich. Ze liet het zich prettig overkomen en schonk hem weer haar lachje. Menu’s werden gebracht en bestudeerd en ze besloten tot een verrassingsdiner. Met veel mooie woorden ingeleid, verscheen er een koude aspergesoep met stukjes rivierkreeft, begeleid door een frisse Rieslinger. Astrid toonde zich hevig geïnteresseerd in zijn internationale leven. Ze liet de ministers van buitenlandse zaken en van ontwikkelingssamenwerking van de afgelopen twintig jaar de revue passeren en wilden van allen weten of Abel ze wel eens de hand gedrukt had of meer. Ze dronk haar glas witte wijn leeg en hield het meteen bij om bijgeschonken te worden. Ze had rode blosjes op haar wangen gekregen. Stonden haar goed. Abel temperde haar fantasieën.
‘Daar moet je je niet te veel van voorstellen. Evelien Herfkens heeft wel eens een nachtje bij ons in Bamako overnacht, toen ze op werkbezoek was. Maar die zag je nauwelijks. Meteen naar haar kamer met haar laptop en om negen uur naar bed. Nee, dan was die keer met de kroonprins leuker.’ Astrid hipte half overeind van stoel.
‘Jij hebt Willem Alexander ontmoet, nee!!”
‘Ja, op werkbezoek. Watermanagement. Aan de monding van de Gambia rivier. Niet dat er veel te managen is, maar toch. Een dag met zijne hoogheid en twee ambtenaren de rivier op.’ Abel moest nog grinniken bij de herinnering. Die prins wist zijn ambtenaren wel te kiezen. Om vijf uur zaten ze vorstelijk te borrelen op het terras van zijn kantoor. Om zes uur werd de prins opgehaald om zich naar zijn hotel in Banjul te begeven, maar de heren ambtenaren bleven nog wel een paar uurtjes plakken. Hadden prima weed bij zich gehad. Het was die avond tamelijk laat geworden.
‘En, is hij net zo gewoon als hij zich voordoet?’ Astrid was bepaald opgewonden geraakt van het vorstelijk onderwerp.
‘Nog gewoner’. Astrid bezag hem met een blik waar ongeloof en een lichte na-ijver om voorrang vroegen. Blijkbaar had hij een belangrijke snaar geraakt. Ze nam een slok wijn en keek hem peinzend aan.
‘Je bent echt een man van de wereld geworden.’
‘Had je niet verwacht he, toen we de Perzische oorlogen doornamen?’
‘Perzische oorlogen? Hoezo Perzische oorlogen?
‘Ooit kwam je bij me langs, om daarover geïnformeerd te worden. Weet je nog, in de Zuidlarenstraat?’
‘Ben ik ooit bij jou thuis geweest?’ Ze deed zichtbaar haar best om een herinnering boven te halen, maar het had blijkbaar weinig indruk gemaakt. Alsof ze iets goed te maken had, wisselde ze snel van onderwerp.
‘Heb je ook foto’s van je familie, … eh, je kinderen bedoel ik’. Daar had hij op gerekend. Als regelmatig “thuiskomende” expat was hij gewoon om altijd een kleine fotoreportage van het dagelijkse wel en wee van de afgelopen jaren mee te dragen: foto’s van kinderen, van het huis dat op dat moment bewoond werd, van huidige collega’s, etc. Ook handig wanneer je ex-collega’s na een jaar of drie weer tegen het lijf liep. Hij grabbelde even in zijn tas naar zijn I-phone. Astrid schoof wat dichterbij om een goed zicht te krijgen. Hun armen raakten elkaar. Hij voelde zich nooit zo gemakkelijk onder dergelijke exposities van huiselijk geluk. Het gaf altijd een geflatteerd beeld van de werkelijkheid, er was, zo niet letterlijk, toch wel heel wat weggeretoucheerd. Astrid leek het echter bijzonder interessant te vinden. Ze vroeg hem of hij zijn kinderen niet te weinig zag, of hij nooit een andere relatie had overwogen. Lastige vragen waarop hij het antwoord liever vermeed. Naarmate het menu nieuwe verrassingen bood, werd hij zwijgzamer. Astrid was voornamelijk aan het woord, vertellend over haar leven in Den Haag, haar werk als vrijwilliger voor de plaatselijke parochie en haar aspiraties om weer professioneel als tolk-vertaler aan de slag te gaan. Ze was al eens aan een vertaalproject begonnen, een roman van één van haar Italiaanse lievelingsschrijvers, Elsa Morante. Maar het was eenzaam zwoegen, in haar eentje. ‘Misschien zou jij mij net weer de broodnodige inspiratie kunnen leveren. Heb jij bij de FAO in Rome niet veel Italiaanse sfeer gesnoven?’ Ze lachte flirterig. Er ging een lichte rilling over Abels rug. Hij voelde Carla’s voet langs zijn onderbeen glijden. Hij hield het op een misverstand.
Toen ze hun koffie met amaretto genuttigd hadden, vroeg Abel om de rekening. Astrid drong er op aan om hem te delen. Dat was niet meer dan billijk vond Abel ook.
‘Hoe lang ben je nog in Nederland?’
‘Ik word volgende week weer op kantoor verwacht. Over vier dagen vlieg ik’
‘Je zou een volgende keer eens in Den Haag langs moeten komen. We hebben niet eens adressen uitgewisseld. Hier, mijn kaartje.’ Astrid gaf hem een visitekaartje waar de hand van Vistaprint of iets dergelijks aan af te zien was.
‘Ik mail je mijn gegevens. Kunnen we contact houden’
‘We hoeven niet weer 32 jaar te wachten. Kan ik je niet eens in Washington op komen zoeken?’. Abel moest lachen.
‘Dan neem je zeker die hele boekenclub mee?’ Opnieuw kleurde ze.
‘Gut, nee, ik dacht, ik bedoel, ik ben wel benieuwd om te zien hoe je woont … ‘
‘Mail maar als je plannen hebt. Ik heb een groot huis ter beschikking. Alleen, met kerst ben ik met de kinderen. Maar verder…’
Tien minuten later stonden ze op perron 4/5. Aan de ene kant stond de trein naar Amsterdam, aan de andere kant die naar den Haag. Astrid keerde hem haar wang toe, die hij kuste, tweemaal.
‘We houden contact’
‘We houden contact’