Een dagje aan het strand
1)
Ik kan niets zien, het is pikdonker hierbinnen. Het hobbelt en wiebelt, ik kan bijna niet recht blijven zitten. Als we een bocht omgaan val ik zowat tegen Leni aan, ik kan haar nieuwe BH voelen die ze vorige week met mama heeft gekocht. Met harde punten. Het is haar eerste eigen BH, daarvoor had ze de oude van José. Leni heeft haar nieuwe zomerjurk aan, die ze met mama in die mooie klerenwinkel in de Kalverstraat is gaan kopen. Ik kan hem niet zien maar er staan grote bloemen op en hij staat helemaal uit van onderen. Ik heb een oude jurk van Truus aan, maar die ziet er ook nog heel goed uit, zegt mama. En ik heb wel nieuwe sandalen. Die lange plastic zakken zwaaien de hele tijd tegen mijn nek. Ze hangen aan hangertjes aan een rek en ze schuiven de hele tijd naar voren. Het ruikt gek hier. Een beetje zoals thuis in de badkamer, maar dan anders. Ik proef nog steeds die vieze havermout die we vanmorgen moesten eten. Bah, met warme melk en dan die snotachtige pap. Ierg. Ik had Leni nog smekend aangekeken maar die maakte een gebaar dat ik niet moest zeuren en mijn pap moest opeten. Joop zit voor Leni denk ik. Ik kan hem ruiken, hij ruikt zuur. Komt omdat-ie spuug uit zijn mond laat lopen. Er loopt echt zo’n spoor over zijn sweater. Zoals van een slak, thuis over het tuinmuurtje. Als hij maar niet plast. Tante zette hem nog op een po vanochtend. Ik voel dat de hobbels op de bodem van het wagentje figuren in mijn bips maken. Niemand zegt iets, je hoort alleen het zoemen van het motortje en soms klinkt er een tram buiten. Trams klinken hier net zo als in Amsterdam. Daar zou ik nu liever zijn. Spelen met Nel en Beppie op straat. Vorige week was het toltijd. Iedereen had ineens een priktol of haktol, de grote jongens hadden duels met hun haktollen. Gerrit had met de zijne die van Jos gespleten, Jos was huilend naar binnen gerend, kwam zijn moeder naar buiten en riep dat Gerrit een nieuwe moest betalen. Gerrit had haar uitgelachen en was hard weggerend. Haktollen, dat kan ik nog niet, maar in priktollen ben ik de beste. Papa heeft een mooie zweep voor me gemaakt en ik kan hem wel tien minuten aan de gang houden. En wie weet zijn ze nu in de straat wel aan het knikkeren en ik zit hier in het stikdonker. Eergisterenavond aan tafel, we zaten met zijn achten om de tafel, we hadden gehaktballen met bietjes, de jongens maakten ruzie om de laatste gehakbal, toen kwam mama er opeens mee:
- Wil je niet bij oom Wim en tante Sjaan gaan logeren?
- Maar die heb ik maar een paar keer gezien, toen ze in Amsterdam waren, en er zijn geen kinderen.
- Jawel, Joop is er.
- Ja maar die is groot en raar
- En er is de zee en het strand, je hebt nog nooit de zee gezien
- Mmaar ik ben bang alleen
- Dan gaat Leni wel met je mee, niet Leen?
Zo was het gegaan, Leni huilen want die had met Freek en vrienden en vriendinnen afgesproken en dan moet ik zeker de hele dag tegen die stomme Joop aankijken, maar Leen, jij vindt een dagje naar het strand toch ook jofel, nou toen had je Leni moeten horen. Dadelijk moet ik zeker ook nog zwemmen in de zee en mij niet gezien voor geen honderdduizend gulden krijg je me de zee in. Da’s waar. De laatste maanden loopt ze als een blind konijn achter Freek aan – dat zegt José - maar wanneer die met zijn vrienden naar het de Mirandabad gaat, blijft ze chagrijnig thuis.
Ieee, daar gaan we een hele scherpe bocht om, ik val over Leni heen en Joop begint heel hoog te piepen. Leni probeert hem rustig te krijgen, ik hoor dat ze hem over zijn rug wrijft. Ze zegt niets, ik geloof niet dat Joop ons kan horen. Tante wrijft hem over zijn blote vel, dat maakt hem rustig. Hoe lang zitten we hier nu al, en hoe lang duurt het nog. Dat mag ik van papa nooit vragen als we in de trein naar tante Mina in Hoorn zitten. Maar ik wil eruit, ik wil eruit.
2)
Ik krijg het echt heel benauwd. Ik zweet als een gek. Ik voel zweetdruppels langs mijn nek glijden. Mijn nieuwe jurk plakt aan mijn lijf en m’n BH-bandje knelt. Ik krijg geen adem meer, ik hijg, ik stik, het gedoe met Frits komt weer terug, jaren geleden. Het was een zaterdagavond. We zaten samen in de keuken in de teil, hij was vier, ik was drie. Ik had zijn eend uit het water gegooid en hij pakte me bij mijn hoofd en hield me onder water en onder water en onder… Toen ik boven kwam, stond moeder over de teil gebogen, ze had Frits aan zijn armen uit de teil getrokken en zijn voeten trappelden boven me uit. Ik begon te brullen, Frits gilde, mijn moeder krijste tegen ons. Frits is toen wel drie dagen op zijn kamer gezet. Hij had al een kamer alleen, want boven hem was José en onder hem kwamen ik en Truus. Jantje en Saartje waren er nog niet. Sindsdien kregen ze me nooit meer in het water. Dat gevoel dat je gaat stikken. Zoals nu. Dan gaat alles draaien voor mijn ogen en gloeien en ik krijg geen adem en ik word helemaal licht in mijn hoofd en ga dood, denk ik.
We stoppen. He, he, volgens mij zijn we er. Ik zal er wel niet uit zien. Hoe komen ze op het idee, om ons met zijn drieën achterin te dumpen in zo’n stom karretje van Palthe. Als er maar geen smerige strepen op mijn nieuwe jurk zijn gekomen, anders kan die meteen gereinigd, da’s natuurlijk het voordeel van een oom met een stomerij. En die stomme Joop die daar maar voor zich uit zit te kwijlen. Geen idee hoe oud hij is. Hij zegt geen stom woord. “Joop is bij vreemden naar binnen gekeerd” had tante gisteren gezegd. Thuis had ze eerder gemerkt dat papa en mama veelzeggende blikken uitwisselden als hun neef ter sprake kwam. Het was ook geen echt kind van oom Wim en tante Sjaan had ze begrepen uit gesprekken van ouderen die ze geacht werd niet te horen. Maar hier zit ik nu, als kinderjuf van mijn acht jaar jongere zus die niet alleen uit logeren durft en mijn neef die niet spoort. Er is gemorrel aan het deurtje en oom Wim trekt de harmonicadeur open. Ik moet knipperen tegen het zonlicht. Voor me ligt het strand, daarachter de zee. Goddank is het prachtig weer.
‘Nou dametjes, stappen jullie maar uit,’ zei Oom Wim en hij zwaaide zijn arm uitnodigend naar achteren. ‘De eindhalte, het strand, the beach, la plage,’ vervolgde hij theatraal. Ik liet het me geen tweede keer zeggen en sprong eruit. Snel naar beneden kijkend zag ik dat mijn jurk het overleefd had. Gelukkig geen smerige vegen en de petticoat stond nog uit. Ik zag een breed strand voor me met langs de rand van het duin rijen witte houten badhuisjes, over het strand verspreid rieten badstoelen, kleurige parasols her en der, en verderop lag de zee. Op de boulevard waar we stonden, zag ik rijen winkeltjes met badspullen, windmolentjes, suikerspinnen en ijsjes, en kraampjes waar ze haring en gebakken scholletjes verkochten. Saartje kroop na mij het karretje uit. Joop bleef in dezelfde houding zitten die hij de hele rit had aangenomen. Oom tikte hem eerst op zijn schouders, moest daarna trekken en sjorde hem zo de wagen uit. Met nietszeggende blik bleef hij staan en staarde naar de zee. Oom haalde ook de bolderkar uit de wagen met daarin een rieten mand met een zak met brood zag ik, en een fles ranja. Op Golven van Geluk lag er ook in. en verder drie strandscheppen, een garnalennet, emmertjes en vormpjes.
Oom trok mij een beetje apart en zei dat hij ons om vijf uur weer op zou halen. In de mand zat genoeg eten en drinken voor de hele dag. Ik moest, als de oudste, natuurlijk goed op mijn zusje en mijn neefje passen. Ik zou wel gezien hebben dat Joop een beetje bijzonder was, in de mand zat een droge luier. Die moest in de middag verwisseld worden, Joop hielp daar altijd zelf wel bij. Ik moest er rekening mee houden dat hij me niet goed kon horen, dus het beste was hem zachtjes bij de schouder te nemen en een beetje de goede kant uit te dirigeren. Joop had ook een kwetsbare huid, dus hij moest gewoon zijn kleren aanhouden. Hij kon pootje baden, in zijn korte broek. Maar ik moest goed uitkijken, want hij wilde rechtdoor het water inlopen en bij eb liep de zeebodem heel vlug steil af en werd het diep. En daar stonden gevaarlijke stromingen. ‘Nou, en hier zijn nog drie kwartjes voor een ijsje. Veel plezier allemaal’ en hij zwaaide, stapte in het Palthe wagentje en tufte weg.
Ik begon maar een kuil te organiseren. Saartje liet zich braaf aan het graven zetten, Joop vatte het niet helemaal. Hij schepte wel zand, maar gooide dat neer op de plek waar Saartje net zand had geschept in plaats van dat hij onze wal versterkte. Naast onze kuil waren een paar Duitse jongens aan het volleyen. Zagen er goed uit. Blijkbaar al een tijdje hier, zongebruind. Edelgermanen zouden ze zich vijftien jaar geleden genoemd hebben maar dat was over. Ik was een baby in de hongerwinter. Ik groef in de wand van de kuil een zetel uit waarover ik een handdoek drapeerde. Hierop legde ik Op Golven van Geluk. Ziezo, mijn troon voor de komende uren. Gelukkig hadden Saar en ik onze badpakken al aan onder onze jurken. Saartje kondigde aan schelpen te gaan zoeken aan de vloedlijn. Die was nu ver weg, het was eb. Ik nam Joop mee met een schep, en trok een grote cirkel in het natte zand op een meter of tien van de vloedlijn en begon rond die cirkel een gracht te graven. Het zand wierp ik binnen de cirkel. Ik beduidde Joop hetzelfde te doen en dit snapte hij. Of hij het leuk vond, liet hij niet blijken maar met een zeker fanatisme schepte hij in gestaag tempo door. In een oogwenk had hij de gracht rond gegraven en ik complimenteerde hem uitbundig en gaf aan dat hij aan de buitenkant verder moest gaan. Saartje kwam aanrennen met zeesterren die ze gevonden had en riep dat er verderop veel meer lagen. Ik riep terug dat ze tussen de twee vlaggen moest blijven. Na nog een blik op de door zwoegende Joop trok ik me terug in mijn kuil .
Wat een gluiperd is die dokter Robert eigenlijk. Heeft-ie zuster Marlène gouden bergen beloofd en na een hartstochtelijke nacht op de spoedeisende hulp laat hij haar zitten voor een specialist in opleiding. Dat zou Freek me niet moeten lappen. Midden in deze overpeinzing kreeg ik een bal op mijn kop. ‘Scheisse, sind Sie verrückt?’ Mijn beste HBS-Duits.
‘Ach, Schnütchen, verzeihung.’ Twee blonde koppen torenden boven me uit.
‘Ben je schatje niet. Auskijken was!’. Ik keek zo bars mogelijk en gooide de bal terug.
‘Willst du mitspielen’. Eerbaar weerde ik de heren af. Freek zag me aankomen. Al op de eerste dag gaan rondhangen met, ja wat waren het, vast al studenten. Aan de vloedlijn zag ik Saartje nog steeds schelpen verzamelen. Joop schepte nog steeds in hetzelfde tempo aan zijn fort door, dat inmiddels een indrukwekkende omvang begon te krijgen. Ik verdiepte me verder in de lotgevallen van zuster Marlène die inmiddels in een diepe zenuwinzinking was beland. De zon begint te branden, van handdoeken en de twee overgebleven scheppen bouwde ik een soort baldakijn waaronder ik langzaam wegsoesde.
3)
Nieuwe meisjes slapen in ons huis. Op zolder op de grond. Wel dekens, geen bedden. Ik slaap in bed, sloffen staan onder bed. Meisjes hebben geen sloffen. Klein meisje moet zachtjes huilen. Natte ogen. Lust geen pap. Pap is lekker. Loopt fijn warm over kin in hals naar beneden. Pap ruikt mooi zoet. Pap voelt heerlijk zacht. Met papa mee in karretje. Rijden, rijden alsmaar rijden. Donker met meisjes in de kar. Meisjes ruiken ook lekker maar niet als pap. Papa rijden rijden rijden. Ineens veel licht. Boven is de zon. Zon straalt. Schijnt hard op mijn hoofd. Veel zand. Zand warm aan voeten. Zand van hier naar daar. Zand op zand scheppen, alsmaar door. Diepe kuil. Moet van groot meisje, ik schep en ik schep en ik schep. Hoger en hoger en hoger. Zand valt terug in water. Om zand heen allemaal water. Grote waterplas nu dichterbij. Mensen in water. Vogel in de lucht. Draait rondjes. Schep en meer zand. Met voeten in het water. Lekker nat. In de verte ander meisje. Klein meisje. Klein meisje bij water. Klein meisje met net. Ze heeft schelpjes gevonden. Misschien helpen zoeken. Door water gaan lopen. Nat zand tussen tenen, voelt goed. Kruipt er tussendoor, sliertjes zand op voet. Stappen stappen naar klein meisje toe. Klein meisje helpen. Klein meisje heeft visjes in net. Ik wil de visjes. Meisje houdt net weg en praat. Niet horen. Pak de stok, meisje pakt net, trekken allebei, ik trek het uit haar handen. Ze rent weg naar kuil. Lopen, lopen achter net. Vissen vangen. Schelpen in net, schelpen vangen. In water meer schelpen, loop naar water. Water tegen mijn voet, nat maar niet koud. Water golft, tegen mijn benen. Zand aan voeten is in ribbeltjes. Voelt raar maar is lekker fris. Mijn broek wordt nat, maar moet verder. Water in, vissen vangen, schelpen in net. Man in rode zwembroek duwt me terug, niet aan me duwen, ik duw terug, man trekt aan me, niet aan me trekken, ik sla hem op zijn neus. Doorlopen naar water, vissen vangen. Vissen. Lopen. Water. Broek is helemaal nat, blouse ook nat…
4)
Er rent een gillend meisje over het strand. Ze heeft blonde krullen en een blauw badpakje aan. Op haar borst is een wit zeilbootje geborduurd. ‘Leni, Leni, Joop heeft mijn schelpennet gepakt en hij loopt in de zee.’ Ze is in paniek. Ze zigzagt tussen zonnebadende badgasten door, doorkruist een volleybalwedstrijd, duikt onder het net door, weet net het touw van een vlieger te ontwijken, loopt een emmer met gevangen garnalen omver en duikt in de kuil waarin Leni klaarblijkelijk ligt te zonnen. Ze moet in slaap gevallen zijn want ze reageert pas wanneer het aangestormde meisje de handdoek van haar voorhoofd afgrist.
‘Leni, kom, Joop is het water ingelopen,’ bracht ze er hijgend en nasnikkend uit. ‘Ik kon hem niet tegenhouden.’ Haar klaarblijkelijke zus of oppas krabbelde overeind en keek langs het strand.
‘Ik had hem daar bij die ene vlag aan het graven gezet. Hij is weg.’
‘Nee, kijk, veel meer naar die kant, daar staat hij in het water.’
Ze wees meer naar rechts en daar stond een grote, zware jongen in de zee, het water al over zijn knieën. Boven zijn korte broek wapperde een open geknoopt shirt in de wind. Er waren geen mensen in het water. Veel verderop was een zeilboot te zien. Het was de plek waar de zeebodem snel naar beneden verdween. De twee meisjes renden, links en rechts mensen wegduwend, over zandkastelen springend naar de vloedlijn. Aan de vloedlijn stond een man in een rode zwembroek met een bloedneus. Verderop, zo’n twintig meter het water in, stond de Joop in kwestie.
‘Joop, Joop, kom terug’ gilde het meisje met de blonde krullen.
‘Stop maar Saar, hij is doof,’ zei Leni.
‘Maar wat moeten we dan doen? Ik kan hem niet aan, hij duwt me gewoon omver, jij moet hem terughalen Leni.’ Leni deed een stapje terug.
‘Het water in? Ik? Nooit! Probeer jij het nog een keer.’
‘Maar hij is te sterk voor mij.’ Saar begon aan Leni te trekken. ‘Jij moet, het moet!’ Leni duwde Saartje van zich af en wendde zich tot de man in de rode zwembroek. Die was zijn neus met een witte zakdoek aan het betten. Compositie in rood en wit. ‘Mijnheer, mijnheer, help ons, kunt u die jongen daar terugtrekken naar het strand?’
‘Is dat je broer. Lekker ding. Hij heeft me al een hengst voor mijn bek gegeven, ik dank je stichtelijk.’
‘Het is niet mijn broer niet. Mijn neef, zelfs dat niet, geloof ik.’
‘Nou, ik zou hem maar eens beter in de gaten houden. Die jongen is een gevaar in het openbaar. Had je hem niet beter bij je kunnen houden?’ De man liep weg, richting boulevard.
Joop liep intussen nog steeds verder het water in. Saartje zag dat Leni niets deed en rende weer het water in. Ze kon niet bij hem komen, het water kwam tot boven haar middenrif. Ze pakte modder van de bodem en gooide het tegen Joop aan. Hij reageerde niet. Ze gilde tegen Joop die alleen maar een stap verzette.
Leni keek in paniek om zich heen. Ze zag dat niet alleen Joop maar ook Saartje nu in diep water terecht gekomen was. Ze keek wanhopig om zich heen om hulp te vinden. De volleyballers bij haar kuil waren te ver weg om aan te kunnen roepen, er was geen tijd om terug naar de kuil te rennen om ze te halen. Ze kon niet anders dan het water in. Ze begon te hijgen. Ze zette aan om het water in te lopen, als Donald Duck die een sprint moet beginnen. Nu kon ze Joop nog naar de kant trekken.
‘Saartje, draai om, ik kom.’ Ze zette vier stappen het water in. Het water stond aan haar knieën en ze wankelde. Ze stond even stil maar zette weer drie stappen naar voren, haar kruis werd nat. Joop leekt zich van haar komst niet bewust. Hij stond met zijn rug naar haar toe voor zich uit te kijken. Nog drie stappen, ze kon hem bijna aanraken. Het water stond nu aan haar borst. Het was eb en het water was vrij rustig. Met een schreeuw viel ze naar voren, half tegen hem aan en ze probeerde zijn mouw te grijpen. Joop draaide zich onverhoeds om en trof haar met zijn hand in het gezicht. Ze viel en ging kopje onder. Ze graaide om zich heen en vond onder water zijn voeten en gleed er met haar handen over heen. Ze worstelde en kwam boven en leek gedesoriënteerd. Ze schudde haar haren als een golden retriever, ze moest vreselijk hoesten en hijgen. Saartje stond, drie meter terug, geschrokken naar haar te kijken. Joop keek peinzend naar beneden naar zijn voeten.
‘je moet niet aan hem trekken, dan gaat-ie slaan,’ riep Saartje. ‘Je moet over zijn blote vel wrijven, dan wordt hij rustig. Joop zette weer een paar passen naar voren . Leni moest nu springen in het water om boven te blijven. Ook bij Joop is het nu tot aan zijn schouders gestegen.
‘duik naar zijn benen en wrijven,’ riep Saartje nogmaals. Leni schudde vertwijfeld haar hoofd. Ze schuifelde een stapje dichterbij. Ook Joop doet een pas naar voren. Ineens slaakte Leni een doordringende kreet, een varken opgedreven in het abattoir, en dook naar de benen van Joop. Een snelle strelende beweging en omhoog! Joop wendde zijn blik naar beneden en keek verbaasd naar het voor hem weer opduikende wezen. Proestend gesticuleerde die zeemeermin hem naar de kant te komen. Hij bewoog aarzelend in haar richting. Met beide handen wenkend, dirigeerde ze hem, als een politieagent wat verder het water uit. Hij verzette twee stappen in haar richting. Draaide zich weer naar de zee. Wanhopig wenkte Leni. Hij zette weer aan om te gaan lopen, zeewaarts.
‘NEE,’ brul-huilde Leni en ging weer kopje onder naar zijn benen. Nu duwde ze zijn voeten terug, landwaarts. Ze kwam weer boven en zag Joop langzaam de goede richting uit waggelen. Na twee stappen stond hij weer stil en liep terug. Leni stond nog zeewater uit te spugen toen hij al weer op dezelfde diepte was waar ze haar eerste duik gedaan had. Leni probeerde zijn benen met haar benen te aaien. Dit voetje vrijen kalmeerde hem wel, bracht hem niet in beweging. Een nieuwe duik leek onvermijdelijk maar kon ze het nog opbrengen? Ze zoog haar longen vol lucht en dook voor de derde keer met dichtgeknepen ogen naar zijn benen. Op de tast vond ze deze en probeerde al de overtuigingskracht die in haar was over te brengen in haar tactiele contact met dit zeer vage familielid. Nu kwam ze aan de zeekant boven en keek hem recht in de ogen. Ze moest springen om boven water te blijven en bonsde tegen hem aan, hem zo zachtjes terugdrijvend. Dit leek succesvol, omdat ze een terugtocht de zee in nu voor hem versperde. Hortend en stotend ging het nu de goede kant uit. Halverwege het strand kon Saartje bij hem komen en streek hem over zijn buik. ‘kom maar Jopie, goeie jongen’ sprak ze hem toe als een hondje. Leni liep achter hem, alsmaar beducht dat hij weer het ruime sop zou kiezen.
Zo sjokten ze over het strand terug naar de kuil. Saartje voorop, zich af en toe omdraaiend om Joop over zijn buik te aaien, Leni achter Joop, met een wezenloze blik in haar ogen. Meer rouwstoet dan triomfmars. Boven hun hoofden cirkelden de meeuwen. Het volleyballen was gestaakt. Bij de kuil aangekomen drapeerden ze handdoeken over Joop en onttrokken hem zo aan nieuwsgierige blikken.
‘Zo’ zei Leni, ‘nu een schone luier’.